‘Ik zie jou, je wordt door Mij geliefd’
vrijdag 27 april 2018
Genesis 16:1,2,6,7,13,14
Uit de Bijbel
Genesis 16:1,2 - Abrams vrouw Sarai baarde hem geen kinderen. Nu had zij een Egyptische slavin, Hagar. 'Luister,' zei Sarai tegen Abram, 'de HEER houdt mijn moederschoot gesloten. Je moest maar met mijn slavin slapen, misschien kan ik door haar nakomelingen krijgen.' Abram stemde met haar voorstel in.
Genesis 16:6,7 - Abram antwoordde: 'Het is jouw slavin, doe met haar wat je goeddunkt.' Toen maakte Sarai haar het leven zo zwaar dat ze vluchtte. Een engel van de HEER trof haar in de woestijn aan bij een waterbron, de bron die aan de weg naar Sur ligt.
Genesis 16:13,14 - Toen riep zij de HEER, die tot haar had gesproken, zo aan: 'U bent een God van het zien. Want,' zei ze, 'heb ik hier niet hem gezien die naar mij heeft omgezien?' Daaraan dankt de bron die daar is zijn naam, Lachai-Roï; hij ligt tussen Kades en Bered.